Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Inleiding verkeerde procesinleiding en verwijzing
Afd. 8 van Titel 1 Boek 1 Rv. wijst de weg in de situatie, waarin de eisende partij in een procedure deze op de verkeerde manier aanhangig maakt. De Afdeling omvat 8 bepalingen (art. 69 Rv. tot en met art. 76 Rv.).
De verwijzing na onbevoegdverklaring wegens een verkeerde procesinleiding is een andere dan de verwijzing op verzoek van partijen, bij voorbeeld omdat er nog een andere, verknochte procedure loopt. Zie voor deze aanleiding tot verwijzing de pagina Verwijzing en voeging van zaken.
Onder het procesrecht vóór de invoering van digitaal procederen onder KEI houdt een verkeerde rechtsingang dus in aanbrengen met een dagvaarding waar een verzoekschrift is aangewezen, of juist omgekeerd. In een digitale procedure is het corrigeren van deze – zoals het nu heet – verkeerde “procesinleiding” eenvoudiger, maar de rechter kan binnen het digitale procesrecht nog steeds aanwijzingen geven om de foute procesinleiding te herstellen en evt. de relevante stellingen te verbeteren.
Het kan echter ook gaan om de verkeerde soort rechter. Zoals een pachtzaak aanbrengen bij de gewone rechter of omgekeerd.
Verkeerde soort procedure
Verwijzing na verzoekschrift i.p.v. dagvaarding en vice versa
Art. 69 Rv. voorziet in een regeling voor rechtzetten van deze verkeerde wijze van inleiding van de procedure die er als volgt uitzag/ziet. Zie voor overgangsrecht hierna.
Artikel 69
1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen.
De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.
2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.
3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.
4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.
5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
De procedure wordt verwezen naar een andere kamer, en komt zo nodig (bij dagvaardingsprocedures) op de rol, waarvoor een oproep moet plaatsvinden (art. 69 lid 3 Rv.).
Bij verwijzing vanuit een dagvaardingsprocedure naar een verzoekschriftprocedure kan de rechter volstaan met verwijzing naar de rekestenkamer en wordt de procedure daar voortgezet, met inachtneming van art. 69 lid 1 Rv. (verbetering/aanvulling door verzoeker) of art. 69 lid 4 Rv. (met name voor verweerder of andere procespartijen, zoals een gevoegde partij). De griffier roept partijen dan op (zoals gebruikelijk in een verzoekschriftprocedure).
Er wordt opnieuw griffierecht in rekening gebracht, wanneer een onderdeel van de vordering in een dagvaardingsprocedure wordt verwezen naar de rekestenkamer. En vice versa.
De verwijzing kan ook plaatsvinden in hoger beroep (vgl. HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak met overgangsrecht alimentatiezaken).
Rb. Alkmaar d.d. 25 juni 2008. De inleider van een bezwaar tegen een verleend exequatur had dit bij dagvaarding gedaan, maar de wet was gewijzigd en het moest nu bij verzoekschrift. Overigens een achterhaald voorbeeld, want de exequaturprocedure is binnen de EU niet meer nodig (zie de pagina over exequatur). Dit geldt nog wel voor andere landen.
Overgangsrecht KEI
Het overgangsrecht is wat onduidelijk. Kijkend naar overheid.wetten lijkt het nieuwe art. 69 Rv. al te gelden, maar bij de wetsinformatie staat dat dit alleen geldt voor “vorderingsprocedures bij de Hoge Raad” (art. II Besluit d.d. 25 januari 2017 Iwtr., Stb. 2017/16). Art. I, onder W betreft nl. art. 69 Rv..
Het Overgangsrecht is verder te vinden in de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Procesrecht, te vinden in Stb. 2016, 288. Art. III luidt:
ARTIKEL III
1. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij het exploot voor de datum van inwerkingtreding van deze wet rechtsgeldig is betekend, blijft het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold.
2. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van deze wet een verzoekschrift bij de rechter is ingediend, een beroepschrift bij het gerechtshof is ingediend of een verzoekschrift bij de Hoge Raad is ingediend, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet.
Het Overgangsrecht voor bestuursrechtelijke procedures is opgenomen in Artikel IV van die wet.
Niet-ontvankelijkheid: bestuursrechtelijke weg
Een verzoek of eis bij dagvaarding kan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer er een bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden. Wanneer dit de grond voor niet-ontvankelijkheid is, dan vermeldt de rechter dit in diens beslissing (art. 70 lid 1 Rv.).
In de geest van het bestuursrecht moet de rechter – als er onduidelijkheid kon bestaan over de juiste rechtsingang – hoe wel op juiste wijze (bestuursrechtelijk) kan worden voortgegaan (art. 70 lid 2 Rv.).
De termijn voor de bestuursrechtelijke procedure vangt dan aan met aanvang van de dag nadat de beslissing van de civiele rechter onherroepelijk geworden is (art. 70 lid 3 Rv.).
In art. 112 lid 1 Grondwet is voor wat betreft het burgerlijk recht de berechting de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen opgedragen aan de rechterlijke macht. Een feitelijk handelen van de overheid is geen bestuursrechtelijk handelen. Wanneer een burger meent dat dit handelen onrechtmatig is, dan kan de burgerlijke rechter hierover worden aangezocht. Zie hierover de bespreking van het arrest HR 16 december 2022 (Woonbond/Belastingdienst) op de pagina Wet op de Rechterlijke organisatie.
Kantonzaken
Is een zaak voor de Kantonrechter gebracht (waar geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, zie de pagina Kantonzaken), terwijl de handelskamer bevoegd is, dan verwijst de Kantonrechter de zaak naar de juiste kamer (art. 71 lid 1 Rv.). Bij het formuleren van de vordering moet worden opgelet op de competentiegrens. In Rb. Amsterdam 26 oktober 2020 heeft eiser dit goed gedaan: het incident tot verwijzing naar de handelskamer wordt afgewezen (de hoofdsom had ook EUR 25.000 mogen zijn). De rente vanaf de dagvaarding niet relevant is in dit verband; wordt als hoofdsom het maximale bedrag gevorderd en daarnaast buitengerechtelijke kosten en/of rente die is vervallen vóór de dagvaarding, dan gaat het wel fout en wordt de competentiegrens overschreden.
Hetzelfde geldt voor bepaling van het griffierecht: daarbij telt de rente vanaf de dagvaarding niet mee (zie de website van de Rechtspraak).
Dit kan de rechter ambtshalve beslissen, of op verzoek van een procespartij. In een dagvaardingszaak werpt de procespartij daartoe een zgn. bevoegdheidsincident op (zie de pagina Incidenten dagvaardingsprocedure).
Verwijzing van handelskamer naar Kanton
Als een zaak die bij een andere kamer (bvb. de handelskamer) van de rechtbank is ingediend, behandeld moet worden door de Kantonrechter, dan verwijst de andere kamer naar de afdeling Kanton (art. 71 lid 2 Rv.). Daar geldt dan niet meer de verplichte procesvertegenwoordiging. Ook hier kan dit hetzij ambtshalve of op verzoek van een procespartij gebeuren.
De vraag of verwijzing nodig is, beoordeelt de rechter aan de hand van een voorlopig oordeel over het geschil (art. 71 lid 3 Rv.).
In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen.
Ook vermeldt de rechter in de beslissing:
– het (eventuele) griffierecht of het verhoogde griffierecht dat ingevolge art. 8 Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en
– binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden;
– de aanzeggingen van art. 111, tweede lid, aanhef en sub k en l Rv. zijn van overeenkomstige toepassing;
– in geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum;
– en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.
Verwijzing Kanton naar rechtbank
De verwijzing door de Kantonrechter naar de rechtbank gaat “automatisch”: de zaak komt op de (handels)rol te staan, en partijen moeten dan advocaat stellen. Mochten zich voor de eisende partij geen advocaat stellen, dan wordt eerst twee weken aangehouden, en wanneer er zich dan nog steeds niemand voor eiser meldt, wordt de procedure ambtshalve geroyeerd.
Stelt zich bij een verstekzaak (dus na ambtshalve verwijzing) niemand voor gedaagde, dan moet – als gedaagde niet bij exploot is opgeroepen – alsnog oproeping plaatsvinden. Zie art. 3.6 e.v. Landelijk procesreglement dagvaardingszaken rechtbanken.
Doorgaans zal de zaak voor antwoord aan de zijde van gedaagde staan. De advocaat van gedaagde krijgt nadat deze zich heeft gesteld een uitstel van 6 weken (art. 3.9 aanhef en sub 1 procesreglement). Partijen moeten het hogere griffierecht binnen vier weken betalen (art. 3.9 aanhef en sub 2). Wanneer een partij dit niet doet, dan vindt een aanhouding plaats voor uitlating van partijen over de gevolgen van de niet-betaling.
Betaalt eiser niet, dan wordt ingevolge art. 127a Rv. op de eerstvolgende roldatum aan gedaagde in beginsel ontslag van instantie verleend en wordt eiser in de proceskosten veroordeeld. Tegen de gedaagde, die niet betaalt, wordt verstek verleend. Dit tenzij de rechter aanleiding ziet tot een andere beslissing op grond van art. 127a lid 3 Rv..
Verwijzingsbeslissing is bindend en geen hoger beroep
De beslissing tot verwijzing is voor de rechter naar wie is verwezen bindend. Die mag dus niet weer terugverwijzen. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de verwijzing (art. 71 lid 5 Rv.).
Onbevoegdverklaring door de rechter
De rechter kan zich ook onbevoegd verklaren van een vordering kennis te nemen, als de zaak niet tot zijn absolute bevoegdheid behoort (art. 72 Rv.). In dat geval zal hij – als een andere rechter wel bevoegd is – de zaak verwijzen (art. 73 Rv.). Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid voor het verschil tussen absolute en relatieve bevoegdheid.
In het arrest HR 28 april 2006 (pachter/Gemeente Franekeradeel) heeft de Hoge Raad beslist, dat in pachtzaken art. 72 Rv. tot en met art. 74 Rv. van toepassing zijn. Omgekeerd zal volgens de Hoge Raad hetzelfde gelden.
Wijze van oproeping na verwijzing
Betreft de verwijzing een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen (art. 74 lid 1 Rv.).
Betreft de verwijzing een zaak die met een verzoekschrift moet worden ingeleid, dan zendt de griffier een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen (art. 74 lid 2 Rv.).
De procedure wordt, in de stand waarin zij zich bij de verwijzing bevindt, voortgezet voor de rechter naar wie de zaak is verwezen. Een lagere rechter is aan de verwijzing gebonden, een hogere rechter niet (art. 74 lid 3 Rv.).
Rechtsmiddelen tegen verwijzing
Tegen een arrest of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een lagere rechter, kan beroep in cassatie slechts worden ingesteld binnen acht weken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het arrest of de beschikking (art. 75 lid 1 Rv.).
Tegen een vonnis of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter, is geen hogere voorziening toegelaten (art. 75 lid 2 Rv.).
Terugverwijzing naar lagere rechter na vernietiging onbevoegdverklaring
Indien de rechter in hoger beroep een vonnis of beschikking van een lagere rechter, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard wegens ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage, vernietigt, verwijst de rechter de zaak naar deze lagere rechter om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat de rechter in beroep de zaak aan zich houdt (art. 76 Rv.).
Auteur & Last edit
[MdV, 4-05-2017; laatste bewerking 23-07-2023]
Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Inleiding verkeerde procesinleiding en verwijzing
Afd. 8 van Titel 1 Boek 1 Rv. wijst de weg in de situatie, waarin de eisende partij in een procedure deze op de verkeerde manier aanhangig maakt. De Afdeling omvat 8 bepalingen (art. 69 Rv. tot en met art. 76 Rv.).
De verwijzing na onbevoegdverklaring wegens een verkeerde procesinleiding is een andere dan de verwijzing op verzoek van partijen, bij voorbeeld omdat er nog een andere, verknochte procedure loopt. Zie voor deze aanleiding tot verwijzing de pagina Verwijzing en voeging van zaken.
Onder het procesrecht vóór de invoering van digitaal procederen onder KEI houdt een verkeerde rechtsingang dus in aanbrengen met een dagvaarding waar een verzoekschrift is aangewezen, of juist omgekeerd. In een digitale procedure is het corrigeren van deze – zoals het nu heet – verkeerde “procesinleiding” eenvoudiger, maar de rechter kan binnen het digitale procesrecht nog steeds aanwijzingen geven om de foute procesinleiding te herstellen en evt. de relevante stellingen te verbeteren.
Het kan echter ook gaan om de verkeerde soort rechter. Zoals een pachtzaak aanbrengen bij de gewone rechter of omgekeerd.
Verkeerde soort procedure
Verwijzing na verzoekschrift i.p.v. dagvaarding en vice versa
Art. 69 Rv. voorziet in een regeling voor rechtzetten van deze verkeerde wijze van inleiding van de procedure die er als volgt uitzag/ziet. Zie voor overgangsrecht hierna.
Artikel 69
1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen.
De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.
2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.
3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.
4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.
5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.
De procedure wordt verwezen naar een andere kamer, en komt zo nodig (bij dagvaardingsprocedures) op de rol, waarvoor een oproep moet plaatsvinden (art. 69 lid 3 Rv.).
Bij verwijzing vanuit een dagvaardingsprocedure naar een verzoekschriftprocedure kan de rechter volstaan met verwijzing naar de rekestenkamer en wordt de procedure daar voortgezet, met inachtneming van art. 69 lid 1 Rv. (verbetering/aanvulling door verzoeker) of art. 69 lid 4 Rv. (met name voor verweerder of andere procespartijen, zoals een gevoegde partij). De griffier roept partijen dan op (zoals gebruikelijk in een verzoekschriftprocedure).
Er wordt opnieuw griffierecht in rekening gebracht, wanneer een onderdeel van de vordering in een dagvaardingsprocedure wordt verwezen naar de rekestenkamer. En vice versa.
De verwijzing kan ook plaatsvinden in hoger beroep (vgl. HR 1 april 2005 – alimentatieverzoek in dagvaardingszaak met overgangsrecht alimentatiezaken).
Rb. Alkmaar d.d. 25 juni 2008. De inleider van een bezwaar tegen een verleend exequatur had dit bij dagvaarding gedaan, maar de wet was gewijzigd en het moest nu bij verzoekschrift. Overigens een achterhaald voorbeeld, want de exequaturprocedure is binnen de EU niet meer nodig (zie de pagina over exequatur). Dit geldt nog wel voor andere landen.
Overgangsrecht KEI
Het overgangsrecht is wat onduidelijk. Kijkend naar overheid.wetten lijkt het nieuwe art. 69 Rv. al te gelden, maar bij de wetsinformatie staat dat dit alleen geldt voor “vorderingsprocedures bij de Hoge Raad” (art. II Besluit d.d. 25 januari 2017 Iwtr., Stb. 2017/16). Art. I, onder W betreft nl. art. 69 Rv..
Het Overgangsrecht is verder te vinden in de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Burgerlijk Procesrecht, te vinden in Stb. 2016, 288. Art. III luidt:
ARTIKEL III
1. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij het exploot voor de datum van inwerkingtreding van deze wet rechtsgeldig is betekend, blijft het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold.
2. Ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van deze wet een verzoekschrift bij de rechter is ingediend, een beroepschrift bij het gerechtshof is ingediend of een verzoekschrift bij de Hoge Raad is ingediend, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet.
Het Overgangsrecht voor bestuursrechtelijke procedures is opgenomen in Artikel IV van die wet.
Niet-ontvankelijkheid: bestuursrechtelijke weg
Een verzoek of eis bij dagvaarding kan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer er een bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden. Wanneer dit de grond voor niet-ontvankelijkheid is, dan vermeldt de rechter dit in diens beslissing (art. 70 lid 1 Rv.).
In de geest van het bestuursrecht moet de rechter – als er onduidelijkheid kon bestaan over de juiste rechtsingang – hoe wel op juiste wijze (bestuursrechtelijk) kan worden voortgegaan (art. 70 lid 2 Rv.).
De termijn voor de bestuursrechtelijke procedure vangt dan aan met aanvang van de dag nadat de beslissing van de civiele rechter onherroepelijk geworden is (art. 70 lid 3 Rv.).
In art. 112 lid 1 Grondwet is voor wat betreft het burgerlijk recht de berechting de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen opgedragen aan de rechterlijke macht. Een feitelijk handelen van de overheid is geen bestuursrechtelijk handelen. Wanneer een burger meent dat dit handelen onrechtmatig is, dan kan de burgerlijke rechter hierover worden aangezocht. Zie hierover de bespreking van het arrest HR 16 december 2022 (Woonbond/Belastingdienst) op de pagina Wet op de Rechterlijke organisatie.
Kantonzaken
Is een zaak voor de Kantonrechter gebracht (waar geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt, zie de pagina Kantonzaken), terwijl de handelskamer bevoegd is, dan verwijst de Kantonrechter de zaak naar de juiste kamer (art. 71 lid 1 Rv.). Bij het formuleren van de vordering moet worden opgelet op de competentiegrens. In Rb. Amsterdam 26 oktober 2020 heeft eiser dit goed gedaan: het incident tot verwijzing naar de handelskamer wordt afgewezen (de hoofdsom had ook EUR 25.000 mogen zijn). De rente vanaf de dagvaarding niet relevant is in dit verband; wordt als hoofdsom het maximale bedrag gevorderd en daarnaast buitengerechtelijke kosten en/of rente die is vervallen vóór de dagvaarding, dan gaat het wel fout en wordt de competentiegrens overschreden.
Hetzelfde geldt voor bepaling van het griffierecht: daarbij telt de rente vanaf de dagvaarding niet mee (zie de website van de Rechtspraak).
Dit kan de rechter ambtshalve beslissen, of op verzoek van een procespartij. In een dagvaardingszaak werpt de procespartij daartoe een zgn. bevoegdheidsincident op (zie de pagina Incidenten dagvaardingsprocedure).
Verwijzing van handelskamer naar Kanton
Als een zaak die bij een andere kamer (bvb. de handelskamer) van de rechtbank is ingediend, behandeld moet worden door de Kantonrechter, dan verwijst de andere kamer naar de afdeling Kanton (art. 71 lid 2 Rv.). Daar geldt dan niet meer de verplichte procesvertegenwoordiging. Ook hier kan dit hetzij ambtshalve of op verzoek van een procespartij gebeuren.
De vraag of verwijzing nodig is, beoordeelt de rechter aan de hand van een voorlopig oordeel over het geschil (art. 71 lid 3 Rv.).
In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen.
Ook vermeldt de rechter in de beslissing:
– het (eventuele) griffierecht of het verhoogde griffierecht dat ingevolge art. 8 Wet griffierechten burgerlijke zaken van partijen wordt geheven en
– binnen welke termijn dit griffierecht of dit verhoogde griffierecht betaald dient te worden;
– de aanzeggingen van art. 111, tweede lid, aanhef en sub k en l Rv. zijn van overeenkomstige toepassing;
– in geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum;
– en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.
Verwijzing Kanton naar rechtbank
De verwijzing door de Kantonrechter naar de rechtbank gaat “automatisch”: de zaak komt op de (handels)rol te staan, en partijen moeten dan advocaat stellen. Mochten zich voor de eisende partij geen advocaat stellen, dan wordt eerst twee weken aangehouden, en wanneer er zich dan nog steeds niemand voor eiser meldt, wordt de procedure ambtshalve geroyeerd.
Stelt zich bij een verstekzaak (dus na ambtshalve verwijzing) niemand voor gedaagde, dan moet – als gedaagde niet bij exploot is opgeroepen – alsnog oproeping plaatsvinden. Zie art. 3.6 e.v. Landelijk procesreglement dagvaardingszaken rechtbanken.
Doorgaans zal de zaak voor antwoord aan de zijde van gedaagde staan. De advocaat van gedaagde krijgt nadat deze zich heeft gesteld een uitstel van 6 weken (art. 3.9 aanhef en sub 1 procesreglement). Partijen moeten het hogere griffierecht binnen vier weken betalen (art. 3.9 aanhef en sub 2). Wanneer een partij dit niet doet, dan vindt een aanhouding plaats voor uitlating van partijen over de gevolgen van de niet-betaling.
Betaalt eiser niet, dan wordt ingevolge art. 127a Rv. op de eerstvolgende roldatum aan gedaagde in beginsel ontslag van instantie verleend en wordt eiser in de proceskosten veroordeeld. Tegen de gedaagde, die niet betaalt, wordt verstek verleend. Dit tenzij de rechter aanleiding ziet tot een andere beslissing op grond van art. 127a lid 3 Rv..
Verwijzingsbeslissing is bindend en geen hoger beroep
De beslissing tot verwijzing is voor de rechter naar wie is verwezen bindend. Die mag dus niet weer terugverwijzen. Er staat geen rechtsmiddel open tegen de verwijzing (art. 71 lid 5 Rv.).
Onbevoegdverklaring door de rechter
De rechter kan zich ook onbevoegd verklaren van een vordering kennis te nemen, als de zaak niet tot zijn absolute bevoegdheid behoort (art. 72 Rv.). In dat geval zal hij – als een andere rechter wel bevoegd is – de zaak verwijzen (art. 73 Rv.). Zie ook de pagina Relatieve bevoegdheid voor het verschil tussen absolute en relatieve bevoegdheid.
In het arrest HR 28 april 2006 (pachter/Gemeente Franekeradeel) heeft de Hoge Raad beslist, dat in pachtzaken art. 72 Rv. tot en met art. 74 Rv. van toepassing zijn. Omgekeerd zal volgens de Hoge Raad hetzelfde gelden.
Wijze van oproeping na verwijzing
Betreft de verwijzing een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen (art. 74 lid 1 Rv.).
Betreft de verwijzing een zaak die met een verzoekschrift moet worden ingeleid, dan zendt de griffier een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen (art. 74 lid 2 Rv.).
De procedure wordt, in de stand waarin zij zich bij de verwijzing bevindt, voortgezet voor de rechter naar wie de zaak is verwezen. Een lagere rechter is aan de verwijzing gebonden, een hogere rechter niet (art. 74 lid 3 Rv.).
Rechtsmiddelen tegen verwijzing
Tegen een arrest of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een lagere rechter, kan beroep in cassatie slechts worden ingesteld binnen acht weken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het arrest of de beschikking (art. 75 lid 1 Rv.).
Tegen een vonnis of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter, is geen hogere voorziening toegelaten (art. 75 lid 2 Rv.).
Terugverwijzing naar lagere rechter na vernietiging onbevoegdverklaring
Indien de rechter in hoger beroep een vonnis of beschikking van een lagere rechter, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard wegens ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage, vernietigt, verwijst de rechter de zaak naar deze lagere rechter om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat de rechter in beroep de zaak aan zich houdt (art. 76 Rv.).
Auteur & Last edit
[MdV, 4-05-2017; laatste bewerking 23-07-2023]
Verbeteren of aanvullen procesinleiding en verwijzing (Afd. 8, Titel 1, Boek 1 Rv.)
Zoeken binnen de kennisbank
Lawyrup, jouw gratis kennisbank over burgerlijk (proces)recht!